Meneer Foppe was er gistermiddag eens goed voor gaan zitten in de grote televisiestoel. De regering zou in een directe uitzending vanuit de Tweede Kamer, bij monde van de minister-president, een belangrijke verklaring afleggen.
‘Daar moet je bij zijn,’ dacht meneer Foppe, ‘als goede burger moet je willen weten wat de regering met je van plan is.’ En hij had zijn afstandsbediening op driepas afstand op de grote tafel gelegd, zodat hij niet in de verleiding kwam al te snel weg te zappen.
‘Ik doe hierbij afstand van de afstandsbediening,’ glimlachte meneer Foppe om z’n eigen woordspel.
Die opgewekte burgerzin van meneer Foppe zakte al gauw in toen hij de minister-president een paar keer het woord ‘samen’ had horen zeggen. De regering ging met jan en alleman samenwerken om het opkomende ‘zware weer’ het hoofd te bieden, waartoe urgente maatregelen moesten worden uitgevoerd, als het even kon zelfs samen met de oppositie. Maar ook samen met organisaties en instellingen in het land waar mensen samen bezig waren. Samen met iedereen gingen we samen een moeilijke periode doorstaan, maar daarna een schitterende toekomst tegemoet, begreep meneer Foppe.
Samen – het was niet meneer Foppes favoriete woord. Hij werd er onrustig van. ‘Samen dingen doen’ – zo’n uitdrukking maakte veel onaangename herinneringen los. Meneer Foppe had nooit gehouden van samen dingen doen.
Op tv had hij wel eens reportages, of documentaires over het onderwijs gezien en bij kijkjes in de moderne klaslokalen zag je altijd kinderen samen dingen doen, in kringen, of aan ronde tafels. En meneer Foppe dacht dankbaar terug aan zijn eigen schooltijd, toen hij nog een eigen tafeltje had, met een eigen laatje onder het tafelblad, waarin, verstopt achter zijn pen en inktlap, zijn eigen geheimen lagen: twee rode stenen, vier eikelpijpjes en een eindje ventielslang.
Met andere leerlingen samen moest de kleine meneer Foppe geregeld gymnastiek doen. Daar had meneer Foppe misschien zijn afkeer aan samen dingen doen aan overgehouden. Die keer dat hij uit de ringen viel en ze hard lachten. Of de keer dat hij door en over alle in de zaal opgestelde gymtoestellen moest klauterklimmen zonder de grond te raken (‘een wereldreis maken’) en hij met zijn linkerbeen boven in een wandrek klem kwam te zitten. Alle leerlingen, inclusief de gymonderwijzer, vonden dat weer heel erg grappig.
Of tijdens het samen zingen, toen die keer dat meneer Foppe het refrein van Piet Hein moest voorzingen en de regel ‘zijn daden bennen klein’ er heel raar piepend bij hem uitkwam, omdat hij dat ‘bennen’ een veel te gek woord vond om zomaar hardop in het openbaar te zingen. En ze het weer allemaal uitschaterden.
De tijden waren ingrijpend veranderd. ‘Er ging een frisse wind waaien,’ zei de minister-president. Er moesten op grote schaal samen dingen gedaan. Het was een schande als je niet samen je schouders zette onder de dingen die gedaan moesten worden.
Net toen hij weer was ondergedompeld in de toch moeilijk te volgen ernstige woorden van de premier, werd er hard en dringend op zijn voordeur gebonkt.
Meneer Foppe schrok hevig, deed een woeste uitval naar de afstandsbediening op tafel en drukte het geluid vijf streepjes zachter. Maar het was al te laat.
‘Meneer Foppe, wilt u opendoen?’ riep een barse mannenstem.
Trillend op zijn benen ontgrendelde meneer Foppe de nachtsloten en opende de deur. Op de galerij stond een man in een zwarte leren jas, die een plankje onder zijn arm geklemd hield, waarop een formulier was bevestigd.
‘Zijn wij meneer Foppe, H.G.?’ baste de man vanonder een grote donkere snor.
‘Dat zijn wij,’ zei meneer Foppe gelaten.
‘Mooi. Dan komen wij even binnen,’ zei de man, die langs meneer Foppe de kamer inliep, een stoel pakte en aan tafel ging zitten, waarna hij onderzoekend rondkeek.
‘Wij zijn van regeringswege en wij komen eens kijken hoe het zit met de samenwerkingsverbanden van meneer Foppe H.G.’
‘Ach, ja, natuurlijk,’ zei meneer Foppe, die zich afvroeg of hij de inspecteur een kopje koffie moest aanbieden.
‘Eerste vraag: is meneer Foppe H.G. alleenstaand of samenwonend?’
‘Alleenstaand,’ antwoordde meneer Foppe, ‘altijd geweest. Eh… nou ja, behalve vroeger, toen vader en moeder nog leefden.’
‘Ja, hè hè, samenwonen met je ouders – dat bedoel ik natuurlijk niet met samenwerkingsverbanden. Wat doet u nu zoal samen met anderen?’ De inspecteur keek hem met een borende blik aan en hij hield zijn pen boven het formulierenplankje in de aanslag.
‘Ja… eh… niet dat je zegt… zoveel eigenlijk,’ stotterde meneer Foppe.
Koortsachtig dacht hij na. Hij was nergens lid van, hij sprak soms dagenlang niemand en dat beviel hem uitstekend, maar dat mocht je tegenwoordig niet hardop zeggen. ‘Eh… ja, wacht even… als ik boodschappen ga doen, zijn er andere mensen, op straat en in de supermarkt, dus in die zin doe ik samen boodschappen.’
‘Ik geloof mijn eigen oren niet, meneer Foppe H.G.,’ zei de inspecteur die zijn ogen had opengesperd en aan zijn snel roder wordende konen te zien elk moment in grote boosheid kon ontbranden.
‘U wilt toch niet zeggen dat u nooit samen dingen doet, is het wel? U beweert toch niet dat meneer Foppe H.G. hier maar een beetje in zijn eentje zit te zitten en de boel de boel laat en niets samendoet met anderen om ons mooie land nog mooier te maken?’ Meneer Foppe zweeg en liet het hoofd hangen.
‘Nu moet u eens goed luisteren, meneer Foppe – vanaf nu gaat in Huize Foppe H.G.een heel andere, een stuk frissere wind waaien, ja? Ik kom volgende week terug en dan is meneer Foppe H.G. lid van minimaal twee maatschappelijke organisaties en dan doet meneer Foppe H.G. samen met anderen een paar hele goeie dingen. Ben ik duidelijk?’ De inspecteur wachtte meneer Foppes antwoord niet af, beende naar de deur, die hij met een harde slag achter zich dichttrok.
Meneer Foppe schrok er wakker van. Op de televisie had de minister-president zijn verklaring beëindigd. Het woord was aan een fractievoorzitter, begreep hij. De camera dwaalde langs de rijen ministers en staatssecretarissen in het zogenaamde regeringsvak.
Meneer Foppe herstelde zich. ‘Nou nou, de regering geeft niet bepaald het goede voorbeeld,’ constateerde hij. Alle bewindslieden waren iets voor zichzelf aan het doen. Ze zaten weggedoken in papieren, ze lazen een krant, ze zaten ingespannen te schrijven, met elkaar te praten, op hun nagels of mobieltjes te staren – van samen luisteren naar wat de kamerleden te vertellen hadden over de nieuwe plannen om samen dingen te gaan doen, was geen sprake.
‘Misschien valt het allemaal wel mee,’ bepeinsde meneer Foppe, ‘en als ik voorlopig niet samen hoef te ballen, blijf ik maar liever nog even happy in mijn eentje.’
Dat samen ballen sloeg op de beelden van het leven in verzorgingstehuizen die wel eens op de televisie langskwamen. Zag je bejaarden in een kring zitten en elkaar een bal toegooien.
Een spookbeeld. Als meneer Foppe samen ballend zou eindigen, hoopte hij zo ernstig dement te zijn dat hij het nog leuk zou vinden ook.
(Uit: Meneer Foppe en de hele reutemeteut – Uitgeverij De Harmonie)