Moeilijk blootmoment

’s Avonds om elf uur, als meneer Foppe voorbereidingen treft voor het slapengaan, breekt er een moeilijk moment aan.
Voordat hij zich gaat verkleden in de badkamer, haalt hij eerst zijn opgevouwen pyjama uit de la van de slaapkamerkast.

Als hij zich ontdoet van de bovenboel is er niets aan de hand. Zijn colbert en overhemd drapeert hij rond een knaapje, dat hij aan een haakje op de deur hangt. Dan schiet hij meteen in zijn pyjamajasje, want het is ’s nachts nu al zo koud, dat hij het zichzelf heeft toegestaan zijn onderhemd aan te houden.
Vervolgens trekt hij zijn pantalon uit, die hij over de gesloten toiletpot drapeert.

Dan komt dat moeilijke moment: hij moet zijn onderbroek uittrekken.

En voordat hij in zijn pyjamabroek stapt, staat hij dus gedurende enkele seconden van onderen bloot. En daar houdt meneer Foppe niet van.
Mijn hemel! Waar je al problemen mee kan hebben, denkt hij ook wel ’s in zichzelf.
Wie zou hem nou zó, in zijn meest kwetsbare positie, kunnen zien staan? Niemand. Ja, hijzelf. Maar als hij vliegensvlug met geheven hoofd uit zijn onderbroek en in zijn pyjamabroek stapt en niet per ongeluk in de spiegel boven de wasbak kijkt, is de kans toch uiterst gering dat hij met zijn eigen onderkant wordt geconfronteerd?

Toch heeft meneer Foppe het zo moeilijk met het laten zakken van zijn onderbroek, dat hij die de laatste tijd ook maar gewoon aanhoudt, onder zijn pyjamabroek!
Ja, het is raar en van huis uit heeft meneer Foppe het anders geleerd. Het is misschien zelfs vies te noemen, maar ach, het voordeel van alleenwonen is nou juist dat je zelf je eigen regels bepaalt. En als je het niet fijn vindt om ’s avonds even bloot te staan, nou, dan doe je dat toch gewoon niet?

Zo beperkt meneer Foppe de ongemakkelijke blootmomenten tot de hoogst noodzakelijke: het moment tijdens de wissel van vieze naar schone onderbroek – tweemaal in de week – en het moment waarop hij, vlakvoor hij onder douche stapt voor de grote zaterdagse wasbeurt, zijn onderbroek moet verwisselen voor zijn zwembroek.

(Uit: Meneer Foppe en de hele reutemeteut (uitg. De Harmonie)

Samen dingen doen

Meneer Foppe was er gistermiddag eens goed voor gaan zitten in de grote televisiestoel. De regering zou in een directe uitzending vanuit de Tweede Kamer, bij monde van de minister-president, een belangrijke verklaring afleggen.
‘Daar moet je bij zijn,’ dacht meneer Foppe, ‘als goede burger moet je willen weten wat de regering met je van plan is.’ En hij had zijn afstandsbediening op driepas afstand op de grote tafel gelegd, zodat hij niet in de verleiding kwam al te snel weg te zappen.
‘Ik doe hierbij afstand van de afstandsbediening,’ glimlachte meneer Foppe om z’n eigen woordspel.

Die opgewekte burgerzin van meneer Foppe zakte al gauw in toen hij de minister-president een paar keer het woord ‘samen’ had horen zeggen. De regering ging met jan en alleman samenwerken om het opkomende ‘zware weer’ het hoofd te bieden, waartoe urgente maatregelen moesten worden uitgevoerd, als het even kon zelfs samen met de oppositie. Maar ook samen met organisaties en instellingen in het land waar mensen samen bezig waren. Samen met iedereen gingen we samen een moeilijke periode doorstaan, maar daarna een schitterende toekomst tegemoet, begreep meneer Foppe.

Samen – het was niet meneer Foppes favoriete woord. Hij werd er onrustig van. ‘Samen dingen doen’ – zo’n uitdrukking maakte veel onaangename herinneringen los. Meneer Foppe had nooit gehouden van samen dingen doen.
Op tv had hij wel eens reportages, of documentaires over het onderwijs gezien en bij kijkjes in de moderne klaslokalen zag je altijd kinderen samen dingen doen, in kringen, of aan ronde tafels. En meneer Foppe dacht dankbaar terug aan zijn eigen schooltijd, toen hij nog een eigen tafeltje had, met een eigen laatje onder het tafelblad, waarin, verstopt achter zijn pen en inktlap, zijn eigen geheimen lagen: twee rode stenen, vier eikelpijpjes en een eindje ventielslang.
Met andere leerlingen samen moest de kleine meneer Foppe geregeld gymnastiek doen. Daar had meneer Foppe misschien zijn afkeer aan samen dingen doen aan overgehouden. Die keer dat hij uit de ringen viel en ze hard lachten. Of de keer dat hij door en over alle in de zaal opgestelde gymtoestellen moest klauterklimmen zonder de grond te raken (‘een wereldreis maken’) en hij met zijn linkerbeen boven in een wandrek klem kwam te zitten. Alle leerlingen, inclusief de gymonderwijzer, vonden dat weer heel erg grappig.
Of tijdens het samen zingen, toen die keer dat meneer Foppe het refrein van Piet Hein moest voorzingen en de regel ‘zijn daden bennen klein’ er heel raar piepend bij hem uitkwam, omdat hij dat ‘bennen’ een veel te gek woord vond om zomaar hardop in het openbaar te zingen. En ze het weer allemaal uitschaterden.
De tijden waren ingrijpend veranderd. ‘Er ging een frisse wind waaien,’ zei de minister-president. Er moesten op grote schaal samen dingen gedaan. Het was een schande als je niet samen je schouders zette onder de dingen die gedaan moesten worden.

Net toen hij weer was ondergedompeld in de toch moeilijk te volgen ernstige woorden van de premier, werd er hard en dringend op zijn voordeur gebonkt.
Meneer Foppe schrok hevig, deed een woeste uitval naar de afstandsbediening op tafel en drukte het geluid vijf streepjes zachter. Maar het was al te laat.
‘Meneer Foppe, wilt u opendoen?’ riep een barse mannenstem.
Trillend op zijn benen ontgrendelde meneer Foppe de nachtsloten en opende de deur. Op de galerij stond een man in een zwarte leren jas, die een plankje onder zijn arm geklemd hield, waarop een formulier was bevestigd.
‘Zijn wij meneer Foppe, H.G.?’ baste de man vanonder een grote donkere snor.
‘Dat zijn wij,’ zei meneer Foppe gelaten.
‘Mooi. Dan komen wij even binnen,’ zei de man, die langs meneer Foppe de kamer inliep, een stoel pakte en aan tafel ging zitten, waarna hij onderzoekend rondkeek.
‘Wij zijn van regeringswege en wij komen eens kijken hoe het zit met de samenwerkingsverbanden van meneer Foppe H.G.’
‘Ach, ja, natuurlijk,’ zei meneer Foppe, die zich afvroeg of hij de inspecteur een kopje koffie moest aanbieden.
‘Eerste vraag: is meneer Foppe H.G. alleenstaand of samenwonend?’
‘Alleenstaand,’ antwoordde meneer Foppe, ‘altijd geweest. Eh… nou ja, behalve vroeger, toen vader en moeder nog leefden.’
‘Ja, hè hè, samenwonen met je ouders – dat bedoel ik natuurlijk niet met samenwerkingsverbanden. Wat doet u nu zoal samen met anderen?’ De inspecteur keek hem met een borende blik aan en hij hield zijn pen boven het formulierenplankje in de aanslag.
‘Ja… eh… niet dat je zegt… zoveel eigenlijk,’ stotterde meneer Foppe.
Koortsachtig dacht hij na. Hij was nergens lid van, hij sprak soms dagenlang niemand en dat beviel hem uitstekend, maar dat mocht je tegenwoordig niet hardop zeggen. ‘Eh… ja, wacht even… als ik boodschappen ga doen, zijn er andere mensen, op straat en in de supermarkt, dus in die zin doe ik samen boodschappen.’
‘Ik geloof mijn eigen oren niet, meneer Foppe H.G.,’ zei de inspecteur die zijn ogen had opengesperd en aan zijn snel roder wordende konen te zien elk moment in grote boosheid kon ontbranden.
‘U wilt toch niet zeggen dat u nooit samen dingen doet, is het wel? U beweert toch niet dat meneer Foppe H.G. hier maar een beetje in zijn eentje zit te zitten en de boel de boel laat en niets samendoet met anderen om ons mooie land nog mooier te maken?’ Meneer Foppe zweeg en liet het hoofd hangen.
‘Nu moet u eens goed luisteren, meneer Foppe – vanaf nu gaat in Huize Foppe H.G.een heel andere, een stuk frissere wind waaien, ja? Ik kom volgende week terug en dan is meneer Foppe H.G. lid van minimaal twee maatschappelijke organisaties en dan doet meneer Foppe H.G. samen met anderen een paar hele goeie dingen. Ben ik duidelijk?’ De inspecteur wachtte meneer Foppes antwoord niet af, beende naar de deur, die hij met een harde slag achter zich dichttrok.

Meneer Foppe schrok er wakker van. Op de televisie had de minister-president zijn verklaring beëindigd. Het woord was aan een fractievoorzitter, begreep hij. De camera dwaalde langs de rijen ministers en staatssecretarissen in het zogenaamde regeringsvak.
Meneer Foppe herstelde zich. ‘Nou nou, de regering geeft niet bepaald het goede voorbeeld,’ constateerde hij. Alle bewindslieden waren iets voor zichzelf aan het doen. Ze zaten weggedoken in papieren, ze lazen een krant, ze zaten ingespannen te schrijven, met elkaar te praten, op hun nagels of mobieltjes te staren – van samen luisteren naar wat de kamerleden te vertellen hadden over de nieuwe plannen om samen dingen te gaan doen, was geen sprake.
‘Misschien valt het allemaal wel mee,’ bepeinsde meneer Foppe, ‘en als ik voorlopig niet samen hoef te ballen, blijf ik maar liever nog even happy in mijn eentje.’
Dat samen ballen sloeg op de beelden van het leven in verzorgingstehuizen die wel eens op de televisie langskwamen. Zag je bejaarden in een kring zitten en elkaar een bal toegooien.
Een spookbeeld. Als meneer Foppe samen ballend zou eindigen, hoopte hij zo ernstig dement te zijn dat hij het nog leuk zou vinden ook.

(Uit: Meneer Foppe en de hele reutemeteut – Uitgeverij De Harmonie)

De Bevrijding

Bij vechtscènes zapt meneer Foppe meteen door. Behalve als het een documentaire betreft over de Tweede Wereldoorlog. Als het ‘echt’ is. Oorlogsspeelfilms schakelt hij ook binnen enkele seconden weg, maar voor echte zwart-wit beelden uit De Oorlog, gaat meneer Foppe recht zitten. Hij voelt zich verplicht te kijken. Hij was er immers zelf bij? Nou ja, min of meer – bij de Bevrijding was hij vijf, bijna zes jaar. Hij bewaart echte herinneringsbeelden uit de oorlog in zijn hoofd.

Als hem zou worden gevraagd naar zijn ‘tv-moment van het jaar’, zou hij zonder twijfel kiezen voor De Twee Minuten Stilte op vier mei. Op die plechtige dag zit hij al vanaf ’s avonds halfzeven klaar in de grote tv-stoel. Hij heeft er zelfs zijn goede kostuum (‘zondagse pak’) voor aangetrokken.
En als de trompet klinkt en het moment is aangebroken, probeert hij zo’n diepe stilte in acht te nemen, dat hij zichzelf zelfs niet toestaat te slikken, mocht de ontroering hem even te machtig worden.

Waar denkt meneer Foppe aan tijdens de twee nationale minuten? Niet aan oorlogsslachtoffers. Al zijn familieleden hebben De Oorlog overleefd. Ja, even herdenkt hij: ‘Wat is oorlog toch erg. Al die mensen die zijn omgekomen…’ Maar daarna denkt hij aan zijn ouders, die hem zonder dat hij er veel van merkte door de oorlog hebben gevoerd. Ook toen het moeilijk werd en ze bijna niets meer te eten hadden.
En hij laat zijn handjevol herinneringsbeelden nog eens de revue passeren. Of die nu wel of niet echt zijn… Vader en moeder hebben zoveel over de oorlog verteld, misschien zijn het wel hun verhalen die hij laat doorgaan voor eigen herinneringen. Hij moet er maar niet mee te koop lopen, vindt hij. En daarom is het goed dat meneer Foppe zelden met mensen spreekt. Hoeft hij het ook niet over De Oorlog te hebben. Ze zouden hem toch maar verwaand vinden – ‘die Foppe doet of-ie belangrijk in de oorlog is geweest’.

Van één herinneringsbeeld weet meneer Foppe zeker dat het van hem is, want zijn ouders waren er toen niet bij.
De scène speelt zich af op de kleuterschool. Hij zit op een eerste verdieping voor het raam met blokken te spelen en hij en de andere kinderen kijken uit op het plantsoen aan de overkant waar een groot kanon staat opgesteld. Duitse soldaten zijn bezig bebladerde boomtakken over het kanon te hangen.

De juf van de kleine meneer Foppe – zijn liefste juf – komt dicht bij het raam staan om te kijken wat er gaande is. En dan zien de soldaten juf. Ze vinden juf duidelijk heel leuk. Ze zwaaien en ze lachen en ze roepen onverstaanbare dingen. Nu gebeurt er iets engs. De soldaten draaien het kanon in de richting van het raam van de kleuterschool. En de lange loop van het kanon, die eerst verticaal omhoog wees, zakt naar beneden tot hij precies op de juf en de kinderen is gericht.
Juf schrikt hevig – daarom weet meneer Foppe het nog zo goed. Ze zegt heel hard tegen de kinderen: ‘Vlug, opstaan, en gauw naar de gang!’ De soldaten blijven maar zwaaien en roepen. Verder gebeurde er niets ergs, niet dat meneer Foppe weet.

Op de vijfde mei, Bevrijdingsdag, zet meneer Foppe geen stap buiten de deur. Hij moet er niet aan denken in een vrolijke optocht of op een overvolle bevrijdingsmarkt terecht te komen. Op de vijfde mei speelt de herinnering aan zijn eerste, de enige echte Bevrijdingsdag, 5 mei 1945, hem nog altijd pijnlijke parten.

Dit is het beeld:
De kleine meneer Foppe staat in het halletje achter de voordeur. Vader probeert een touw over zijn hoofd te trekken, waaraan een trommel hangt. Geen echte, maar een leeg blik waarin reddend voedsel heeft gezeten dat door de Amerikaanse en Engelse vliegtuigen naar beneden is gegooid. Moeder duwt hem een paar lepels in de hand, die voor trommelstokken moeten doorgaan. In de straat is het geroffel en gebonk van de drumband in de bevrijdingsoptocht al te horen – ze komen eraan, wel dertig jongens uit de buurt, allemaal voorzien van lege voedselblikken.

En de kleine meneer Foppe huilt en schreeuwt moord en brand. Hij wil niet naar buiten, niet tussen de andere jongens met hun gekke trommels. Met twee lepels op een blik slaan, de mensen zullen hem hard uitlachen. Moeder en vader zijn onverbiddelijk. Ze tillen hem op, dragen hem de voordeur uit en als de drumband voorbijkomt, zet vader hem in de achterste rij.

En zo viert meneer Foppe zijn eerste Bevrijdingsdag. Voorovergebogen met een betraand wit hoofdje, sjokt hij achter de muziek aan. Hij houdt de lepels stijf tegen zijn benen aangedrukt. Hij durft niet één keer te slaan.

Misschien is het op die eerste Bevrijdingsdag begonnen, denkt meneer Foppe wel eens als hij bijvoorbeeld in de rij staat voor een kassa van de supermarkt en zich heel erg zenuwachtig maakt omdat hij zometeen zijn boodschappen voor de ogen van alle klanten moet uitstallen.

(Uit: Meneer Foppe en de hele reutemeteut – Uitgeverij De Harmonie)

Grote Nederlanders die ik heb gekend, deel 1

Zeven uur in de ochtend van een heerlijke lentedag in de jaren vijftig en er heerst op dit vroege spitsuur al een grote bedrijvigheid op de Haagse Laan van Meerdervoort. Aan beide zijden fietsen rijen ambtenaren naar kantoor, met de aktetas onder de snelbinders, met daarin het regenpak voor je-weet-maar-nooit, en het trommeltje gevuld met boterhammen voor tussen de middag – de woorden snack en lunch kende men toentertijd nog niet – de fietsvlaggetjes wapperen vrolijk in de harde tegenwind en de fietsbellen, waarmee vrolijk wordt gerinkeld, nodigen de voetgangers uit tot achterop springen.

In een van de zijlanen is het extra druk. Niet ver van de hoek met de Laan van Meerdervoort heeft zich een kleine menigte verzameld voor huis nummer 502 aan de statige Beeklaan. In het midden van die allee staat een kring opgesteld van circa honderd fietsers en voetgangers, die in stilte, in een wachtende houding, gespannen turen naar pand nummer 502.

Stipt om half acht zwaait de immense voordeur open en treedt de hoofdbewoner naar buiten. De kleine menigte voor zijn huis haalt collectief opgelucht adem en spatgelijk klinkt de uitroep: ‘Goedemorgen, Willem Drees!’

Willem Drees verlaat zijn woning

Willem Drees verlaat zijn woning

Hoe vaak heb ik in die menigte gestaan, om getuige te zijn van de ochtendbegroeting van de grote socialistische voorman Willem Drees.
Eerst gezamenlijk met mijn ouders, later ook alleen, als vijftien/zestienjarige jongeman, heb ik vele tientallen malen de wandeling van Willem Drees, van zijn eenvoudige woonhuis naar het Binnenhof, mee mogen maken. Iedere werkdag werd de minister-president tijdens die voettocht, omstuwd door tientallen bewonderaars. Onderweg werd hem door alle voorbijgangers goedemorgen gewenst en uit de opengeschoven bovenramen werd hij met zak- en theedoeken toegewuifd.
Willem Drees vormde met zijn twee meter en tweeënveertig centimeter een indrukwekkende gestalte. Wel drie tot vier koppen uittorenend boven zijn bewonderaars, werd volkomen duidelijk waarom hij De Reus van het Binnenhof werd genoemd, de ‘grootste minister-president die Nederland ooit heeft gekend’.

De grote Drees was, zoals alle ochtenden, eenvoudig gekleed in een langvallende grijze overjas, met een zwarte herenhoed op het eerbiedwaardige hoofd. Met zijn glimmend gepoetste eenvoudige zwarte herenschoenen nam hij rustige, bedaarde stappen; toch moesten zijn bezwete volgelingen moeite doen hem bij te benen. Zijn buitenmodel immense aktetas werd door drie potige jongemannen op twee passen achter de grote man meegevoerd. Die tas bevatte – zoals insiders wisten te melden – een trommel met vijfentwintig boterhammen met kaas en een reusachtig rubberen regenpak voor je-weet-maar-nooit.

Tegen de tijd dat dr. Drees in zijn kalme, zekere tred de Javastraat inliep, was het aantal meelopers gegroeid tot boven de duizend. Op de hoek van de Zeestraat deed een verkeersagent met zijn stopbord hopeloze pogingen het fietsverkeer in goede banen te leiden. Het ontaardde elke dag in een verkeerschaos, maar niemand klaagde. Schelden en vloeken in het openbaar, deed men toentertijd nog niet.

Nu stak dr. Drees het ruime Plein 1813 over. Op de trappen van het monument ter ere van de Nederlandse overwinning op Napoleon, had zich, zoals iedere ochtend, een delegatie ouden van dagen opgesteld, die de passerende dr. Drees zo luid als hun broze stemmen het toelieten van harte toejuichten. Zo betoonden de bejaarden hun dankbaarheid jegens de oudedagsvoorzieningen die hún Vadertje Drees voor hen had getroffen. Ingehouden en met klein gebaar lichtte dr. Drees even de hoed van het hoofd.

Vadertje Drees – als je de reusachtige gestalte over het Lange Voorhout en de Kneuterdijk zag voortstappen, begreep je op slag iets meer van onze heerlijke Hollandse humor.

Nu brak het precaire moment aan: dr. Drees moest het poortje onderdoor dat toegang gaf tot het Binnenhof. Het betekende dat de grote, fiere staatsman diep moest bukken en met vooruitgestoken rechterschouder, in een potsierlijke houding, scheef zijwaarts, die hindernis diende te nemen.

Iedereen wendde discreet het hoofd af. Niemand wilde getuige zijn van het ontluisterende beeld van de buigende grote staatsman, die zich door een poortje wringt.
Het pleit voor de loyaliteit van de Nederlandse pers van die dagen dat er nimmer een foto in de kranten is verschenen van dit pijnlijke, vernederende momentum. Discretie en terughoudendheid stonden bij de Nederlandse media nog hoog in het vaandel.

En zo bereikte Willem Drees zijn werkplek. Met een opgestoken hand groette hij de menigte en verdween in het gebouw van de Tweede Kamer, waar hij zich ook deze dag weer zou wijden aan het bedenken van wetten ter bescherming van de minderbedeelden, de hulpbehoevenden, de allerarmsten en onderliggende klassen in onze samenleving.

Jaar in jaar uit voltrok zich dit ochtendritueel langs dezelfde lijnen. Er is echter een vroege periode geweest – toen ik nog te klein was om de feiten te kunnen duiden – waarin de vaste regelmaat onderbroken werd.
Er is een dag geweest waarop de deur van woonhuis Beeklaan 502 om half acht ’s ochtends gesloten bleef. Het zorgde voor grote verwarring in de achterban. Al snel bereikte ons het doorgefluisterde gerucht dat Dr. Willem Drees een geheime reis had ondernomen naar het verre Nederlands-Indië, teneinde in hoogst eigen persoon een einde te maken aan de ongeregeldheden, veroorzaakt door opstandige inlanders.
En weer was de pers zo netjes en loyaal ons onwelgevallig nieuws te onthouden en zijn de beelden ons bespaard gebleven van een dr. Willem Drees die –  hebben ooggetuigen verklaard – niet te voet door de Indische dreven schreed, maar werd gedwongen in een van bamboestengels gevlochten draagstoel plaats te nemen. De stoel zou door tien inlanders over heel Java gedragen worden, maar is al na drie minuten gekapseisd, waardoor dr. Drees in het water van een rijstveld terecht is gekomen. Waarschijnlijk gold het hier een subversieve daad – het begrip terroristische aanslag kende men toentertijd nog niet.
De reactie van de Nederlandse overheid was ferm maar rechtvaardig. Tweemaal kwam een Nederlandse legermacht in onze Gordel van Smaragd in actie, waarbij helaas aan beide zijden tienduizenden strijders zijn gevallen. In het vaderland werden die militaire expedities ‘politionele acties’ genoemd – weer zo’n voorbeeld van heerlijke Hollandse Humor.

Zoals gezegd heb ik de ochtendwandeling van Willem Drees vele malen meegemaakt. Ook des avonds heb ik mij nog wel ’s per fiets naar het huisadres op de Beeklaan begeven. Ik voegde me dan bij de tientallen die zich in het donker voor nummer 502 hadden opgesteld, om een glimp op te vangen van hun geliefde Vadertje.

Hij maakte het ons gemakkelijk. Dr. Drees zat in een grote stoel voor het venster, waarvan de gordijnen volgens oud-Nederlandse traditie altijd open bleven en wij genoten van het geliefde profiel, het hoge voorhoofd, de rechte neus, de snor, onder het licht van de drie meter hoge schemerlamp.
Na dit rustgevende tafereel in me op te hebben genomen, peddelde ik dan weer snel huiswaarts om naar de radio te luisteren. De VARA zond elke avond oude toespraken van Willem Drees uit en het was een genot om met het sonore, brommende geluid van zijn gevoelige stem in slaap te mogen vallen.

In latere jaren fietste ik een enkele keer voorbij Beeklaan 502 in de vaste rustgevende overtuiging dat hij er zou zitten.
De zekerheid van zijn aanwezigheid werd ons in 1988 ontnomen, toen de grootste minister-president aller tijden op 101-jarige leeftijd van ons werd weggenomen. De laatste leider die tevens leidsman was.

Eindelijk! Het Boerkaverbod is er door!

Eindelijk is er nu een algeheel boerkaverbod! Dat zal tijd worden.
In 2008 en 2009, probeerde het kabinet Balkenende IV (CDA, PvdA, ChristenUnie) al een einde te maken aan de vreemde verkleedpraktijken – op scholen werd de boerka succesvol geweerd, maar in het openbaar vervoer bleven de wantoestanden bestaan.

Ik citeer mijn discussiebijdrage uit 2009:

‘DEN HAAG – De Nederlandse regering wil dat er in treinen, bussen en trams geen boerka’s meer worden gedragen. Vervoersbedrijven zouden de gezichtsbedekkende kleding via hun algemene voorwaarden moeten weren.
De ministerraad zal dit voorstel binnenkort bespreken, zo hebben ingewijden donderdag gezegd. Het is een aanvulling op het boerkaverbod op scholen, een wetsvoorstel dat door de minister van Onderwijs is ingediend. (ANP-bericht)

Na het voorstel tot een verbod op boerka’s voor scholen en voor ambtenaren laat de regering het verbieden van gezichtsbedekkende kleding in het openbaar vervoer dus over aan de vervoersbedrijven. Jammer! Hoe kunnen de conducteurs die bedrijfsregels handhaven, nu de boerka zo massaal wordt gedragen?

Vanmorgen reed ik per trein van mijn woonplaats Groningen, via Utrecht naar Rozendaal en ik was gedurende de gehele reis de enige passagier zonder boerka! Op de perrons, in de tweede- en eersteklas coupés, op de balkons, overal zaten en stonden in boerka’s gehulde… ja, figuren, noem ik het maar, want of ik te maken had met vrouwen of mannen kon ik niet controleren. Hoe zou een conducteur die taak moeten uitoefenen?

Op een gegeven moment werd de overmacht aan boerka’s me te gortig – al die loerende ogen uit die zwarte lappen… ik dreigde ouderwets te flippen en het is decennia geleden dat ik was geflipt. Het is toch schandalig, was ik nog in staat te denken, in een beschaafd land in de 21e eeuw zou flippen toch niet meer mogelijk moeten zijn?

‘Help! Is er een conducteur aanwezig?’, riep ik zo hard mogelijk.

‘Ja, hier!’, klonk het uit een van de zwarte gestalten. Een doek werd neergeslagen en het met een pet getooide hoofd van de conducteur werd zichtbaar.
‘Dit is voor mij de enige mogelijkheid mezelf te handhaven,’ zei de gezagsdrager, zich bij voorbaat verontschuldigend, ‘ik rij undercover op mijn eigen trein. Zonder boerka zien ze mij van een kilometer afstand aankomen en zo krijgen de kwaadwillende boerkadragers de gelegenheid zich te verstoppen in de bagagerekken. Ze wanen zich daar veilig – het lijkt of een passagier een zwarte jas heeft opgeborgen, maar heel vaak zit er nog iemand in.’

De veiligheid zou er dus mee gediend zijn als de overheid een stap verder gaat en de boerka zowel buitens- als binnenshuis voor eeuwig verbiedt.’ -Einde citaat –

Het kabinet Balkenende faalde dus jammerlijk in de uitvoering van een halfzacht boerkaverbod, het is zeer te prijzen dat het kabinet Rutte-Verhagen/Wilders oog heeft voor de grote problemen van deze tijd en aan het huidige wangedrag een einde heeft gemaakt. Hulde voor minister Spies.