Kleine gluurder

Notities in het zwembad

Als ik, gekleed in mijn zwarte slobberige alles verhullende zwembroek, het kleedhokje heb verlaten, moet ik de zware klerenhanger waaraan mijn kleren, schoenen en rugzak bungelen, in het midden van de kleedruimte aan lange stangen hangen.
Moeilijk moment.
Ik wacht in mijn hokje tot het betegelde zaaltje leeg is, kom snel tevoorschijn, hang mijn kleren tussen de kledingbundels van de andere badgasten aan de stang en spurt naar de douches. Mij zullen ze niet bloot tegenkomen.

Net toen ik vanmorgen mijn hokje uit wilde stappen, betrad een stevige, kletsnatte man de kleedruimte, vanuit de gang naar het zwembad.
Om zijn bollende buik spande een grote, verticaal gestreepte zwembroek.
Hij stapte op zijn hanger af, trok een grote blauwe handdoek uit zijn zwemtas en begon zich naast de kledingrekken, in de gemeenschappelijke ruimte dus, met brede gebaren grondig af te drogen. Eerst zijn natte haren en gezicht, waarbij hij briesende geluiden uitstootte. Plasjes vormden zich rond zijn voeten.
‘Hè, man, doe dat in je hokje, wil je?’, dacht ik en ik dook weg achter het driekwartdeurtje en wachtte tot de man op zou krassen.
Toen ik na twee minuten voorzichtig mijn hoofd boven het deurtje uitstak, was de man zich nog steeds aan het afdrogen. Twee minuten afdrogen is lang. In die tijd droogt een normaalgebouwde zwemmer zich van achter zijn oren tot tussen zijn tenen kurkdroog af.
Ik ging zitten op de bank in mijn hokje en wachtte.
Na vier minuten was de man nog aan het drogen. Zijn rug kreeg zo’n woeste beurt dat de huid vuurrood uitsloeg. Nog even doorrossen en de eerste brandblaren werden zichtbaar.
Ik bleef hem nu observeren met mijn ogen net boven het deurtje, klaar om weg te duiken als hij mijn kant zou uitkijken.
Het drogen duurde en duurde.
Hij was aan zijn benen begonnen, waarbij hij zich diep voorover boog en boende en boende, totdat hij zijn tenen had bereikt, die stuk voor stuk werden gedroogd zoals een topkok, vlak voor opdienen, de asperges nog even afdept.
En ineens begreep ik zijn droogactie. Want ik zag dat de man in gebukte houding tijdens het drogen van zijn tenen, zijn hoofd naar uiterst links verdraaide, in de richting van de vrouwenkleedhokjes aan de overkant van de kleedruimte.
Wat was daar te zien? Niets, dacht ik.
Maar toen de man, nu met zijn hoofd bijna tot op de grond, bleef doordrogen, en ik met hem meekeek, begreep ik dat hij onder de open onderkant van de deurtjes de naakte voeten van de zich verkledende vrouwen bekeek.
En toen de droger zijn handdoek van spanning stilhield, zag ook ik hoe in een van de hokjes twee blote vrouwenvoeten uit een slipje stapten, dat in een lichtblauwe flits even zichtbaar werd.
Het hoogtepunt was hiermee kennelijk bereikt, want de man pakte nu resoluut zijn hanger met kleren van het rek en begaf zich naar een hokje om zich aan te kleden.

Ik had een kleine gluurder begluurd.

De Daad

Vanmorgen heel vroeg zat Jochem op de rand van zijn bed klaar om met het busje van het hotel naar het vliegveld te worden gebracht.

Voordat hij de koffers naar beneden zou gaan slepen had hij vijf minuten geaarzeld en het toch maar gedaan: op het nachtkastje liet hij een briefje achter voor het meisje, dat elke ochtend de kamer schoonmaakte.

In het begin van de week was ze Jochem niet zo opgevallen, ze was gewoon een van de vrouwen uit het dorpje, die ’s avonds bij tientallen door de hoofdstraat flaneerden of op de markt achter de viskraampjes stonden.

De schoonmaakster.

Tot Jochem dinsdag dacht: nee, ze is het kamermeisje.

Kamermeisje… waarom was dat voor Jochem nou zo’n veelbelovend, huivergevend woord?

Ze had lang zwart haar, dat door een gebloemde band bijeen werd gehouden, donkere ogen, die hem nooit aankeken, en verder… ja, daar kreeg Jochem geen hoogte van – ze droeg een grote lichtblauwe schortjas over ‘alles’ heen.

Maar naarmate de week verstreek, vond hij haar mooier en aantrekkelijker worden. In zijn fantasie was zij een steeds grotere rol gaan spelen. En in hotels, had hij al eerder ondervonden, gedijt de fantasie welig. Zeker als je na jaren weer ’s alleen met vakantie bent.

Elke morgen lag Jochem al rond negen uur aan de rand van het zwembad, maar vanaf het midden van de week keerde hij, vaste prik, rond elven terug naar de kamer. Om een boek te halen, of een flesje zonnebrandolie. Op dat moment was zij de kamer aan het stofzuigen, of, en dat was heel opwindend, verschoonde zij zijn bed. Hij wilde dolgraag zien hoe zij zijn slaap-T-shirt opvouwde en op zijn kussen klaarlegde.

In het begin van hun huwelijk, jaren zeventig, toen Mariëtte en hij het leuk vonden pornovideo’s te huren, raakten ze nog opgewonden van kamermeisjes in Oostenrijkse berghotels, die in zo’n situatie meteen de kleren uittrokken, de hotelgast zijn zwembroek afstroopten, waarna het grote bumsen kon beginnen.

In Jochems ‘voor het eerst na de scheiding lekker in zijn eentje’-week gebeurde niets van dien aard. Als hij de kamer betrad, in zijn uitdagende zwemtanga (maar met een preutse handdoek om de schouders geslagen), ging het kamermeisje onverstoorbaar door met haar werk, zonder hem een blik waardig te keuren.

Toch dacht hij vanaf vrijdag dat er iets was gegroeid. Iets wederzijds. Er was geen tastbaar bewijs, zij had geen enkel signaal gegeven, maar het was meer, ja hoe formuleerde je dat, een bepaald spanningsveld. Het droge hout wachtte op een vonk om tot een laaiend vuur te ontbranden. Maar zoiets dacht Jochem middenin de nacht, als hij van de broeierige hitte niet kon slapen.

Afgelopen nacht steeg de kamermeisjeskoorts tot grote hoogte. Als hij nu eens, terwijl ze aan het stofzuigen was, van achteren tegen haar aan zou gaan staan, zou zij zich dan omdraaien en haar armen om hem heen slaan, of zou ze hem met de stofzuigerslang een lel voor zijn kop verkopen?

Hij besloot toch een daad te stellen, een teken te geven. Morgen zat hij weer op de zaak en het zou hem spijten als hij aan de hele week geen enkele pikante vakantieherinnering had overgehouden. En misschien had hij toch gelijk, ging die groeiende spanning niet alleen van hem uit.

Op het nachtkastje lag, naast een biljet van 1000 sunar, zijn briefje:

Hello,

Thank you for cleaning my room.

You did a very fine job.

And I also want to say you this: you are a very attractive and nice girl.

If you want to contact me, please phone me at:

+3167788456793

Stel je nou eens voor dat op een ijskoude, decemberse dag middenin een bespreking zijn mobiel ging en een warme stem zou zeggen: ‘Hello, I’m the chambermaid, do you remember me? I liked you so much, but I was afraid to tell you.’

Nadat hij aan de hotelbalie de toch fors uitgevallen rekening van de consumpties uit het ijskastje had gecreditkaart, bedacht hij ineens dat zijn snorkel nog in de klerenkast lag, in de vergeten onderste la.

De bus stond al met draaiende motor en opengeklapte kofferruimte voor de hotelingang. Haastig stapte hij in de lift, die hem weer naar zijn veertiende etage bracht.

Toen hij zijn kamer binnenging, was het zijn kamer niet meer. Nieuwe gasten moesten kennelijk met spoed worden ondergebracht. Een reus van een schoonmaker, in gele overall, was bezig de matras van het bed met een grote, gierende vacuümzuiger van al Jochems sporen te ontdoen.

In een flits zag Jochem dat het bankbiljet en het briefje van het nachtkastje verdwenen waren.

De schoonmaker, die grote oorbeschermers droeg, keek niet op of om.

(Uit: Meneer Foppe en de hele reutemeteut, Uitg. De Harmonie)

Gemalen visjes

Stekelbaarsjes zijn 5 tot 7 centimeter groot en de broedtijd is van april tot juni, heb ik net even opgezocht.

Het zal eind april, begin mei 1945 zijn geweest, vlak voor de Bevrijding. De hongersnood was nog groot. Het voedsel dat de geallieerden hadden afgeworpen was nog niet onder de bevolking uitgedeeld.

Ik kwam thuis met een jampot vol stekelbaarsjes, die ik had gevangen in de sloot aan het eind van de straat. Mijn hengel was primitief: een meter naaigaren aan een stok gebonden, waaraan een kromme speld was bevestigd. Als aas gebruikte ik een paar wormen uit de tuin.

Ik zie het verheugde gezicht van mijn vader: ‘Goed zo, jongen! Geweldig!’

Hij staat in de keuken. Hij schept de visjes uit de pot en doet ze in de koffiemolen die aan de wand hangt. Met een paar draaien aan de slinger druipt er een vieze prut uit de molen in het koffiebakje.

Hoe de visjes smaakten weet ik niet meer. Volgens mij hebben we ze zoals ze uit de koffiemolen kwamen, meteen opgegeten, met graatjes en stekels en al.

Dat blije gezicht van mijn vader vervult me nog altijd met trots.

Zomaar een kandidaat

Ergens langs de weg, zomaar een kandidaat

Ergens langs de weg, zomaar een kandidaat

Dag Ronald Ootjers,

Vanmiddag fietste ik langs je foto. Je keek me zo doordringend, maar toch ook guitig aan, dat ik afstapte en een foto van je foto nam.

Ik weet niets van je. Ik woon ook niet in de provincie waarin jij kandidaat bent. Ik heb ook niet naar je gegoogeld – ik ga af op de informatie die het affiche toont, sorry communiceert.

Misschien ben je een doorgewinterde bestuurder en wil je graag na de verkiezingen lekker door met je belangrijke werk in de Provinciale Staten. Van mij mag je. Iemand moet het doen en je lijkt me oud en wijs genoeg.

Je hebt een bril met rood montuur opgezet – is de bril bedoeld als signaal? Ben je een linkse CDA-er? Of dacht je: laat ik modern overkomen met een hippe nieuwe bril?

Leuk, dat plukje haar naar voren. Leg je het plukje elke ochtend zo neer, of was het een idee van de fotograaf? Je hebt weinig haar – geeft niet, ik heb ook forse kale plekken – maar je doet er wat mee. Zonder dat plukje, zou je er strenger en ouder uitzien. Het plukje, gevoegd bij de rode bril, laat zien dat je van binnen heus veel jonger bent dan je leeftijd aangeeft.

Waarschijnlijk heeft de fotograaf erop aangedrongen dat je lacht. Dat doe je niet zo vaak, denk ik. Je ogen willen wel, maar je mond heeft het er moeilijk mee.

CDA – Recht uit het hart! Staat onder je hoofd. Dat is de enige politieke informatie die we meekrijgen.

Ronald, ik wens je recht uit het hart veel succes overmorgen. Ik ga niet op je stemmen, maar ik gun je een plaats in de Staten, echt waar. Het valt niet mee kandidaat te zijn voor een verliezende partij, lijkt me, maar je weert je kranig.

Ronald Ootjers, het ga je goed!